Saturday, April 28, 2012

Neverending nuance: final reflections on Zambia

De werkelijkheid is soms weerbarstiger dan je denkt. Elk stukje complexe werkelijkheid dat ik hier ontrafel legt nieuwe werelden aan complexiteit bloot waarvan ik weet dat het me meerdere levens zou kosten ze volledig te doorgronden. De tragiek van de academicus: elke beantwoorde onderzoeksvraag roeopt bij hem tien nieuwe vragen op. Er is altijd plaats voor méér nuance.


Zo ook nu. Aan het begin van mijn verblijf in Zambia schreef ik dat ik onder de indruk was van de potentie die Europese ondernemers hier hebben om bij te dragen aan de ontwikkeling van dit land. Halverwege begon ik de negatieve kanten  te zien van hun bijdrage - ik schreef over chemicalien, ontbossing, watergebruik, lage lonen, onzekere banen en de inherente beperkingen die kleven aan de ontwikkelingsimpact van een actor die tot belangrijkste doel heeft opbrengsten te verhogen en kosten te verlagen.


Nu ik aan het einde ben van mijn bezoek aan Zambia, realiseer ik me dat het allemaal een stuk minder zwart-wit is. Het kan goed zijn dat de gemiddelde Europese ondernemer hier stukken beter voor zijn werknemers zorgt dan zijn Zambiaanse of Zuid-Afrikaanse buurman, maar nog steeds ontvangt die werknemer niet meer dan een paar dollar per dag, leeft met een familie van tien in een huis met twee, hoogstens drie kamers en is niet in staat om al zijn kinderen naar school te sturen.


Ook de milieu-impact van ondernemers in de agro-sector kent twee kanten. Veel van de Europeanen die ik spreek doen aardig hun best om zo weinig mogelijk bomen tee kappen en de biodiversiteit van hun uitgestrekte lappen grond in stand te houden. Tegelijkertijd gebruikt men hier veel chemicalien die in grote delen van de wereld verboden zijn. Men deelt wel beschermende kleding uit, maar weinig Zambianen die met een vochtige dertig graden het volledige pakket aan laarzen, overall en mondkapje dragen als ze met giftige pesticiden in de weer zijn. En waarom zou een boer zich op kosten jagen, a;s er geen enkele overheidsinstantie komt kijken of hij zich aan de milieuregels houdt?
Een andere dubbele bodem ligt in de mate waarin ondernemers hier onderdeel zijn van de Zambiaanse samenleving. Veel van hen zullen zeggen zich Zambiaan te voelen, in Nederland niet meer te kunnen aarden. Maar ondertussen hebben ze met de zwarte Zambianen om hen heen nauwelijks contact en beperkt hun sociale kring zich tot de 'white farmers community', een kleine groep Zuid-Afrikanen, Zimbabweanen en Europeanen die elkaar op field days, boerenorganisatie-bijeenkomsten, in de grote winkelcentra, bij de groothandel en op polo en golf events treft.





(Polo Crosse)


Een hoek waarin de private sector wellicht wat meer ruimte heeft om bij te dragen aan de sociaal-economische situatie op het platteland is de verwerkingsindustrie. De grootste vleesverwerker van Afrika, Zambeef, begint de voordelen te ontdekken van het met kennis en kunde ondersteunen van kleinschalige boeren, die met wat training een meer commerciele mindset ontwikkelen, waarmee ze meer en betere kwaliteit dieren kunnen afleveren terwijl ze hun besteedbaar inkomen in hoog tempo zien stijgen. Een ander voorbeeld: Parmalat, het grootste melkbedrijf in Zambia, nodigt regelmatig boeren uit om een kijkje te nemen in hun fabriek, waarmee ze zelfs de meest afgelegen koeienhouder het belang laten zien van goede hygiene-maatregelen - waardoor Parmalat meer geschikte kwaliteit melk kan inkopen en de boer beter in zijn onderhoud kan voorzien.
Om een beter beeld te krijgen van de veehouderij, de sector waar mij onderzoek dieper op ingaat, heb ik afgelopen maand een week op een vleesveebedrijf meegelopen (koeien verzameld, voer gesjouwd, focus groups georganiseerd) en een week op een melkveebedrijf (in de boerderijwinkel, op het kantoor en twee ochtend om drie uur op om rond vier uur 's nachts de koeien te kunnen melken). Hieronder een korte foto-impressie:






















Om mijn intensieve veldwerk hier af te sluiten, heb ik voor de verandering een heel weekend niets gedaan in Livingstone, de stad van de Victoria Falls. Zo vlak na de regentijd was het daar een oorverdovende zee van water, die wat mooie plaatjes opleverde.













Nu via Dubai naar Amsterdam om op tijd terug te zijn voor koninginnedag. Volgende post bericht ik weer vanuit Nederland!

Monday, April 02, 2012

Wat onderbelicht bleef

Onder het motto 'I don't believe in NGO's' (respondent X) proberen veel van de commerciele boeren die ik interview op hun eigen manier een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van hun land. Sommigen hebben een school opgericht, anderen hebben een eigen kliniek en weer anderen onderhouden de lokale weg. Met de werknemers die ze in dienst hebben ondersteunen ze indirect hele families en halve dorpen.

Op bezoek bij een Italiaanse familie in het noorden die met een 25 kilometer lange weg verbonden is aan de enige geasfalteerde weg in de buurt, vertellen ze me honderduit over de vooruitgang die ze de afgelopen 15 jaar langs hun 'oprijlaan' hebben gezien. De aan de weg liggende dorpen, waar veel van hun werknemers vandaan komen, hebben langzaamaan hun lemen hutten vervangen door stenen bouwwerken, hebben scholen gebouwd, akkers aangelegd en vee aangeschaft. Families zijn begonnen hun kinderen naar school te sturen en zijn door hun groeiende inkomen in staat meer van hun gezinsleden gezond te houden met de medicijnen uit de nieuwgebouwde kliniek. Met hun gespaarde loon en op krediet gekregen kunstmest zijn sommige werknemers zelf een onderneming gestart - hun vrouwen verkopen nu tomaten, pompoenen en aardappelen aan de grote weg.

Ondanks de overduidelijke bijdrage die de agro-sector levert aan lokale ontwikkeling, kwamen er de afgelopen twee weken wat barstjes in mijn eerst wat rooskleurige beeld van de Europese ondernemer in Zambia. Veel ondernemers betalen hun werknemers niet meer dan drie dollar per dag, en hun tijdelijke (casual) arbeiders nog minder. De kinderen van hun werknemers gaan vaak niet naar school, maar hangen rond in de dorpjes op de compound.

Vaak kunnen de permanente werknemers gebruik maken van een huis, een stuk land en toegang tot water op het terrein van de boer. Maar omdat het niet hun land is en ze gemakkelijk ontslagen kunnen worden hebben ze weinig incentive om veel energie en onderhoud in het huis te investeren en beschikken ze ook niet over een onderpand om een lening te krijgen. Vaak proberen ze daarom een lening bij de boer te regelen, maar dat is niet altijd mogelijk. Op veel farms zijn de relaties met de werknemers aardig verstoord doordat er veel gestolen wordt door werknemers, leningen niet terug worden betaald of het afgesproken werk aan het eind van de dag maar half gedaan is. Waar werknemers eerst medicijnen, kunstmest, maismeel en transport gratis of voor een gereduceerd tarief kregen, zijn veel boeren daar inmiddels mee gestopt.

Ook de ambities van veel boeren om iets voor de omliggende communities te doen, wordt vaak vroegtijdig om zeep geholpen doordat stropers uit naburige dorpen hun vee stelen, ze door dorpelingen worden bedreigd of overvallen. In een van de commercial farming areas zijn onder de 25 'witte' boerenfamilies in het gebied de afgelopen dertig jaar 7 mensen vermoord, meestal om geld, uit afgunst of door verstoorde relaties. Boeren beveiligen zich daarom goed: met hekken, verschillende wachtposten en een soort burgerwacht van boerenjongens die zo nu en dan de omgeving screenen op mogelijk tuig.


Ook lukt het boeren niet altijd om met het milieu rekening te houden. Veel van de tabaksboeren zijn afhankelijk van brandhout voor het drogen van de tabaksbladeren (zie boven); anderen zijn door hoge arbeidskosten overgestapt op steenkool uit de Chinese mijnen. Gewassen als soya en mais (zie onder) zijn afhankelijk van grote hoeveelheiden kunstmest en chemicalien om optimaal te groeien.


Sommige boeren gebruiken vliegtuigjes om de pesticides over het land te sprayen. Met 5 liter per seconde wordt water uit de grond, een zelfgemaakt stuwmeer of een nabije rivier gepompt om met grote 'center pivots' graan, groentes of soyabonen te irrigeren. Het 'clearen' van grote stukken bush, het stevige watergebruik en het broeikaseffect hebben grote gevolgen voor de lokale weersomstandigheden. Over de afgelopen decennia is het regenseizoen volgens de meeste boeren korter geworden, het aantal regens binnen die periode minder maar intensiever (lange stortregens) waardoor bij elke bui maar een deel van het water door de bodem kan worden geabsorbeerd, het andere deel verloren gaat en onderweg vruchtbare topsoils meespoelt.


Om niet in mineur te eindigen, een leuke anekdote. Toen ik op een lift van een truck terug naar het zuiden stond te wachten, werd ik aangesproken door een jongen van de minibus, die mij probeerde te overtuigen van het feit dat als ik in zijn lege busje zou stappen er binnen korte tijd genoeg andere reizigers zich bij ons zouden voegen, om het busje voldoende op te vullen (vier man op elke rij van drie stoelen) om te kunnen vertrekken. Niet overtuigd door zijn betoog, bleef ik toch even met hem in gesprek, aangezien er in de wijde omtrek niemand te zien was en we dus beide wat tijd hadden te doden. Hij vroeg me waar ik vandaan kwam, ik antwoordde, waarop hij informeerde of dat ergens in de Verenigde Staten was. Terwijl ik hem schetsmatig de kaart van Europa teken op de achterflap van mijn reisgids, zie ik vanuit mijn ooghoek het embleem dat op zijn gladgestreken blauwe overhemd prijkt: het logo van de Nederlandse Spoorwegen.

Sunday, March 18, 2012

Pracht, Praal en Private Sector Development

Ruim drie weken wandel ik nu rond in Zambia: de voormalig Britse kolonie Noord-Rhodesië in het midden van zuidelijk Afrika, bekend om de Victoria Falls bij Livingstone, landlocked, 20 maal zo groot als Nederland en niet meer dan 12 miljoen inwoners, water en vruchtbaar land in overvloed, met nog altijd meer dan de helft van de bevolking levend in extreme armoede.

Tegen alle verwachtingen in richt mijn onderzoek zich juist op een van de rijkste lagen van de bevolking: de Europeanen die hier als boer, manager van een voedselverwerkend bedrijf of supermarkt zijn neergestreken in de decennia na Zambia's onafhankelijkheid in 1964. Hamvraag: hoe draagt hun agri-business bij aan de sociaal-economische ontwikkeling van dit land? En daaraan gelinkt: wat betekent hun Europees-zijn voor de manier waarop zij business doen? Waarin onderscheiden zij zich van de Zambiaanse managers in de agro-sector, de 'white Zambian' commercial farmers, de Zimbabweanen, Indiers, Chinezen en Zuid-Afrikanen die hier aan het hoofd van een bedrijf staan?

Veel van mijn respondenten hier zijn het over een ding eens: de veertig jaar aan ontwikkelingwerk door NGO's, westerse overheden en intergouvernementele organisaties heeft Zambia weinig tot niets opgeleverd. In hun ogen is de voornaamste aanjager van de aanhoudende economische groei van het afgelopen decennium (die overigens gepaard ging met een sterk groeiende inkomensongelijkheid) niet de Westerse hulp of de Zambiaanse overheid naar de stijgende wereldprijs van koper, Zambia's belangrijkste exportproduct.

Als wij als Europeanen al ergens een bijdrage hebben te leveren, zo is hun redenering, dan is het door de 'spinn-offs' en andere indirecte effecten van de private sector: het creeeren van werkgelegenheid, het overdragen van kennis, het slaan van putten, het bouwen van een school of kliniek, het betalen van een bovengemiddeld loon en het huisvesten van complete families door Europese werkgevers.

De meeste ondernemers die ik interview hebben een riant huis, een aantal Zambianen voor het huishouden, een goedgevulde boekenkast en een zwembad in de tuin. Zo ook de Nederlandse ondernemer die mij op een Hollandse borrel een logeerplek (zie foto's onder - de pippi langkous veranda met paard ligt voor mijn deur) in een huis in zijn achtertuin aanbood.


Hoewel de gemiddelde Europese ondernemer hier steen en been klaagt over Zambianen die hun eigendom (geld, machines, vee) stelen, zich tegen roofmoorden beveiligen met kluizen, stalen deuren, wapens en honkbalknuppels en foeteren over corrupte ambtenaren die boetes en fees uit hun duim zuigen (een ondernemer die mij terugbelde vroeg argwanend of ik soms van de politie was) overheerst bij mij het gevoel dat mijn respondenten heel begaan zijn met hun werknemers, het welzijn van de dorpelingen om hen heen, het milieu, hun Zambiaanse aanleveranciers en met de toekomst van Zambia in het algemeen. De komende weken moeten uitwijzen of mijn eerste indruk representatief is voor de hele onderzoekspopulatie - en wat de kansen zijn voor het ondersteunen van de private sector hier als een aanvulling of alternatief voor de traditionele ontwikkelingshulp die - ook in Nederland - steeds meer onder vuur ligt.