Sunday, March 18, 2012

Pracht, Praal en Private Sector Development

Ruim drie weken wandel ik nu rond in Zambia: de voormalig Britse kolonie Noord-Rhodesië in het midden van zuidelijk Afrika, bekend om de Victoria Falls bij Livingstone, landlocked, 20 maal zo groot als Nederland en niet meer dan 12 miljoen inwoners, water en vruchtbaar land in overvloed, met nog altijd meer dan de helft van de bevolking levend in extreme armoede.

Tegen alle verwachtingen in richt mijn onderzoek zich juist op een van de rijkste lagen van de bevolking: de Europeanen die hier als boer, manager van een voedselverwerkend bedrijf of supermarkt zijn neergestreken in de decennia na Zambia's onafhankelijkheid in 1964. Hamvraag: hoe draagt hun agri-business bij aan de sociaal-economische ontwikkeling van dit land? En daaraan gelinkt: wat betekent hun Europees-zijn voor de manier waarop zij business doen? Waarin onderscheiden zij zich van de Zambiaanse managers in de agro-sector, de 'white Zambian' commercial farmers, de Zimbabweanen, Indiers, Chinezen en Zuid-Afrikanen die hier aan het hoofd van een bedrijf staan?

Veel van mijn respondenten hier zijn het over een ding eens: de veertig jaar aan ontwikkelingwerk door NGO's, westerse overheden en intergouvernementele organisaties heeft Zambia weinig tot niets opgeleverd. In hun ogen is de voornaamste aanjager van de aanhoudende economische groei van het afgelopen decennium (die overigens gepaard ging met een sterk groeiende inkomensongelijkheid) niet de Westerse hulp of de Zambiaanse overheid naar de stijgende wereldprijs van koper, Zambia's belangrijkste exportproduct.

Als wij als Europeanen al ergens een bijdrage hebben te leveren, zo is hun redenering, dan is het door de 'spinn-offs' en andere indirecte effecten van de private sector: het creeeren van werkgelegenheid, het overdragen van kennis, het slaan van putten, het bouwen van een school of kliniek, het betalen van een bovengemiddeld loon en het huisvesten van complete families door Europese werkgevers.

De meeste ondernemers die ik interview hebben een riant huis, een aantal Zambianen voor het huishouden, een goedgevulde boekenkast en een zwembad in de tuin. Zo ook de Nederlandse ondernemer die mij op een Hollandse borrel een logeerplek (zie foto's onder - de pippi langkous veranda met paard ligt voor mijn deur) in een huis in zijn achtertuin aanbood.


Hoewel de gemiddelde Europese ondernemer hier steen en been klaagt over Zambianen die hun eigendom (geld, machines, vee) stelen, zich tegen roofmoorden beveiligen met kluizen, stalen deuren, wapens en honkbalknuppels en foeteren over corrupte ambtenaren die boetes en fees uit hun duim zuigen (een ondernemer die mij terugbelde vroeg argwanend of ik soms van de politie was) overheerst bij mij het gevoel dat mijn respondenten heel begaan zijn met hun werknemers, het welzijn van de dorpelingen om hen heen, het milieu, hun Zambiaanse aanleveranciers en met de toekomst van Zambia in het algemeen. De komende weken moeten uitwijzen of mijn eerste indruk representatief is voor de hele onderzoekspopulatie - en wat de kansen zijn voor het ondersteunen van de private sector hier als een aanvulling of alternatief voor de traditionele ontwikkelingshulp die - ook in Nederland - steeds meer onder vuur ligt.