Sunday, June 30, 2013

Het leven van een cacao-boer: wat keurmerken kunnen bijdragen

Hoewel ik voor de derde keer een lange tijd in Afrika ben kan ik ook nu nog moeilijk wennen aan de dagelijkse realiteit van mijn respondenten. Een wereld van lemen hutjes, een leven zonder stromend water, elektriciteit, internet of televisie. Elke ochtend en avond water halen, brandhout om op te koken, batterijen voor de radio's die geluiden van de grote stad het stoffige erf op blazen.

In het laatste dorp dat ik onderzocht had vijf jaar terug een hevige storm huisgehouden: de bewoners van het dorp hebben sindsdien maar weinig kans gezien hun huizen weer in oorspronkelijke staat terug te krijgen. Overal hangen verroeste golfplaten aan elkaar en brokkelen de al beschadigde lemen muurtjes door wind en regen langzaam af. Her en der houden houten palen kleine huisjes overeind. 




Tussen dit alles gaat het dagelijkse leven door: gefermenteerde cacao-bonen worden op rieten matten te drogen gelegd, rood-oranje palmvruchten worden in grote pannen gekookt tot de palmolie aan de oppervlakte blijft drijven, maiskolven worden met tientallen tegelijk gestoomd, op de hoofden van dochters gestouwd  en aan de grote weg verkocht. Een groep luidruchtige mannen verdrinkt vanaf vroeg in de morgen hun zorgen met palmwijn in een houten keet; kinderen drentelen naar de school waar hun leraren nog aan moeten komen; moeders slepen met kinderen op de rug en hun ballast op hun hoofd grote bundels brandhout aan.

In de bossen om het dorp zijn als grote postzegels rechthoekige velden weggekapt. Vaak wordt de slash-and-burn-methode gehanteerd, waarbij na het kappen het resterende groen in de fik wordt gestoken. Dit levert voor de eerste paar jaar vruchtbare grond op, maar put op de lange duur de aarde uit, waardoor de boer in kwestie zich aan weer een nieuwe 'postzegel' moet wagen. Daarnaast zijn er de commerciele houtkappers actief, die met motorzagen de resterende grote bomen omkappen. Meestal zonder permissie, soms met het twijfelachtige verhaal dat het in opdracht van de overheid zou zijn en vaak genoeg zonder vergoeding voor de boer in kwestie.




Om rond te komen is het niet ongewoon dat kinderen een groot deel van het werk doen: op de farm en in het huishouden. Meisjes vanaf 10 jaar dragen grote emmers water op hun hoofd, kleine kinderen lopen met laarzen en machete achter hun ouders naar de velden. Een groot deel van de jongens van het dorp zitten hele ochtenden en avonden achter het weefgetouw. Het resultaat van een hele week weven is een dunne strook kente: een hele rij van die stroken aan elkaar vormt samen het traditionele gewaad van de lokale chiefs. Door het arbeidsintensieve proces is het een van de duurste stoffen die in Ghana verkocht wordt.

In de cacao-sector is sinds het begin van vorig decennium veel negatieve media-aandacht geweest voor de mate waarin kinderen actief waren bij de productie van de cacao. Daardoor is er vanuit het bedrijfsleven, maar ook door overheid en NGO's veel aandacht besteed aan het uitbannen van de worst forms of child labour (WFCL): die vormen van kinderarbeid die ten koste gaan van de gezondheid en het onderwijsniveau van het kind. Alles om er voor te zorgen dat de consument geen bittere nasmaak krijgt van door kinderen geproduceerde chocola. Uit mijn interviews blijkt dat het beleid effect heeft gehad: kinderen werken meestal alleen in het weekend op de cacao-farm en zelfs dan maar een paar uur. Het kindvriendelijke cacao-beleid sluit natuurlijk nog niet uit dat diezelfde kinderen niet voor allerlei andere additionele economische activiteiten worden ingezet, zoals kente weaving.





De lage inkomens, de aantasting van het milieu en de vaak zware arbeidsomstandigheden in de cacao-sector maken het voor mij heel interessant om te kijken naar de rol die keurmerken kunnen spelen in het beinvloeden van het welzijn van de cacao-boer. Nu ik meer dan honderd interviews heb gedaan en vier propvolle village meetings achter de rug heb begin ik langzaamaan een beeld te krijgen van wat de bijdrage is die certificering kan leveren aan de verbetering van de levensomstandigheden in het soort dorpen als ik hierboven heb omschreven.

Doordat boeren getraind worden in landbouwtechnieken onderhouden ze hun cacao-farms beter: meer en vooral beter snoeien en wieden levert meer cacao-vruchten en op en daarmee meer inkomen. Daarnaast worden de boeren die ik ondervraag gestimuleerd om meer chemicalieen te gebruiken: pesticides, fungicides, weedicides. Vanuit de certificerende organisaties worden spraying gangs opgezet: een paar boeren die voor een klein bedrag (met de juiste beschermende kleding) alle gecertificeerde cacao-farms besproeien. 





Door het stijgende gebruik van chemicalieen zie je de opbrengst per hectare nog verder omhoogschieten. Jammer genoeg gaat het ten koste van de gezondheid van de boer en de biodiversiteit op de farm: boeren beginnen ook buiten de spraying gang om chemicalieen aan te brengen (nu zonder beschermende kleding, met ademhalingsproblemen, oog-infecties en huid-irritatie tot gevolg) en de insecten die de bodem vruchtbaar houden leggen het loodje. 

Doordat de nieuwe landbouwtechnieken veel arbeids-intensiever zijn staat de gezondheid van de boer meer onder druk, is de druk hoger om toch kinderen in te zetten, wordt er meer gebruik gemaakt van slecht-betaalde dagloners en lukt het veel boeren niet om de hogere investeringen (lonen, chemicals, farming equipment) op te brengen. Nog steeds lijkt het erop dat de meeste boeren met keurmerk economisch beter af zijn, maar of de sociale omstandigheden en het milieu bij certificering gebaat zijn is nog maar de vraag.



Tuesday, May 21, 2013

Back to Africa: kritisch kijken naar cacao-keurmerken

Precies zeven weken geleden kwam ik aan in Ghana, met een jaarlijkse groei van rond de 8% in het voor inflatie gecorrigeerde BNP één van de snelstgroeiende midden-inkomenslanden op het Afrikaanse continent. In Ghana's hoofdstad Accra is weinig te zien van de armoede die de beeldvorming over Afrika zo domineert: Brede, groene straten, grote shopping malls en geen plek waar er niet wordt gebouwd aan weer een nieuwe kanoortoren of appartementencomplex. Grote billboards adverteren voor de bontgekleurde stoffen van Vlisco, een Nederlands bedrijf dat aan de groeiende Ghanese elite Indisch geinspireerde batikstoffen verkoopt. Naast een paar grote reclameborden voor familieverpakkingen frituurolie adverteert men voor afslank-kuren, een harde noodzaak in een land waar obesitas een groter probleem aan het worden is dan ondervoeding.



Zodra je echter de hoofdstad uit bent en je de geasfalteerde hoofdwegen verruilt voor de hobbelige zandweggetjes, weet je dat achter Ghana's spectaculaire groeicijfers nog een andere werkelijkheid schuilt. Terwijl de overheidsbus zich met een slakkengang over het lint van rode aarde beweegt dat zich moeizaam door groene heuvels en langs lemen hutjes heen slingert, besef je pas goed hoe ongelijk Ghana's groeiende welvaart (gebaseerd op  de export van goud, olie, diamanten, hardhout en  cacao) verdeeld is over de bijna 25 miljoen inwoners die het uitgestrekte West-Afrikaanse land telt. Tegen een derde  van de bevolking leeft onder de armoedegrens, waarvan het grootste gedeelte op het platteland: in de steden leeft 10 procent van de bevolking onder de armoedegrens; in de rurale gebieden is dat gemiddeld 40 procent.

Die plattelandsarmoe is goed zichtbaar in de cacao-sector, de inkomstenbron voor 30 % van alle Ghanezen. Bijna alle cacao wordt verbouwd  op kleine stukken land van niet veel meer dan een hectare: de boeren houden er net genoeg aan over om hun grote families mee te onderhouden en hun werknemers een mager loon van te betalen. Kinderarbeid is wijd verspreid, maar de ergste vormen ervan, die schadelijk zijn voor de gezondheid en schoolgang van kinderen, zijn in de afgelopen 10 jaar grotendeels uitgebannen. De witte cacao-bonen moeten uit de geel-groene vruchten aan de stam van de cacao-bomen geschept worden, alvorens ze in een zak fermenteren en op een bamboe mat te drogen worden gelegd totdat ze mooi bruin zijn en klaar voor de export. Het onderhoud van een cacao-farm is een arbeids-intensief proces: er is een aantal jaar flink wieden voor nodig om de kleine cacao-plant uit te laten groeien tot een boom die haar witte bloesems uit kan laten groeien tot volwaardige cacao-vruchten. Bovendien moet er veel gesnoeid worden om de vruchten genoeg licht en ruimte te geven; ook moet de vrucht beschermd worden tegen de insecten en schimmels die voortdurend op de loer liggen. De chemicalien die veel boeren daarvoor gebruiken zijn echter schadelijk voor zowel de mensen die de vruchten bespuiten als voor de biodiversiteit en waterkwaliteit in de omliggende omgeving.





 



 



 
 
Over de afgelopen jaren zie je in Nederland steeds meer gecertificeerde chocola in de schappen verschijnen: Tony Chocolonely, Fairtrade Verkade en Utz Certified Mars-repen. Allemaal geven ze de consument de indruk dat als je die chocola koopt, die duurzaam is geproduceerd: met oog voor milieu, werkomstandigheden en met een bijdrage aan betere levensomstandigheden van de cacao-boer. Hoe duurzaamheid is gedefinieerd, verschilt echter per keurmerk. Bovendien is er nog heel weinig degelijk onderzoek gedaan naar de impact die deze keurmerken hebben op het welzijn van de producerende boeren. Mijn verwarring als consument en de kennislacune op dit gebied in de wetenschappelijke literatuur waren de aanleiding om mijn masterscriptie aan dit onderwerp te wijden: wat is nu precies de ontwikkelingsimpact van die certificering van cacao-boeren?
 
Na een paar weken vol boeiende interviews met de belangrijkste partijen in de Ghanese cacao-sector (Ghana Cocoa Board, Armajaro, Cargill, Barry-Callebaut, IITA, WCF, Mars, Solidaridad, Fairtrade, Rainforest Alliance) bezocht ik vier weken geleden de eerste cacao-farms. In een gebied waar boeren tot voor kort in het duister tastten wat betreft duurzame productiemethoden en goede arbeidsomstandigheden interviewde ik een groep van 25 gecertificeerde boeren die in korte tijd flink getraind was om meer en duurzamer te gaan produceren. Ook interviewde ik een groep van 25 niet-gecertificeerde boeren in een vergelijkbaar dorp 10 kilometer verderop, die als controlegroep functioneerde. Alle 50 boeren vroeg ik een vergelijking te maken tussen 2010 (het jaar voordat de certificering begon in de eerste groep) en nu, op economisch, sociaal en milieu-gebied. Ook organiseerde ik met elke groep boeren een participatieve dorpsbijeenkomst, waarin boeren in kleine groepen gevraagd werd na te denken over de veranderingen op community level en de prioriteiten die zij hebben voor de toekomst. Een belangrijke kritiek op veel van de keurmerken is namelijk dat ze meer een wensenlijstje zijn van de Europese consument dan dat ze echt de belangrijkste uitdagingen van de boeren zelf addresseren.
 
Voor de kijkers thuis een impressie van de vele uitdagingen van veldwerk in Afrika: het please-make-a-picture-of-my-cocoa-fenomeen; het hoe-vind-ik-een-huis-zonder-straatnamen-en-huisnummers; een versgeslachte cobra op het pad richting de cacao-velden; de verplichte aanschaf van oerHollandsche Schiedammer schnapps(op elke straathoek verkrijgbaar) om die half leeg te zien gieten ter ere van de vele voorouders en de rest samen op te drinken  om de toestemming van de lokale chief te bemachten; het please-join-us-for-another-picture-in-the-scorching-sun na elke geslaagde dorpsbijeenkomst. Kortom: dolle pret in Ghana, volgende keer meer!
 



 



 
 


Saturday, April 28, 2012

Neverending nuance: final reflections on Zambia

De werkelijkheid is soms weerbarstiger dan je denkt. Elk stukje complexe werkelijkheid dat ik hier ontrafel legt nieuwe werelden aan complexiteit bloot waarvan ik weet dat het me meerdere levens zou kosten ze volledig te doorgronden. De tragiek van de academicus: elke beantwoorde onderzoeksvraag roeopt bij hem tien nieuwe vragen op. Er is altijd plaats voor méér nuance.


Zo ook nu. Aan het begin van mijn verblijf in Zambia schreef ik dat ik onder de indruk was van de potentie die Europese ondernemers hier hebben om bij te dragen aan de ontwikkeling van dit land. Halverwege begon ik de negatieve kanten  te zien van hun bijdrage - ik schreef over chemicalien, ontbossing, watergebruik, lage lonen, onzekere banen en de inherente beperkingen die kleven aan de ontwikkelingsimpact van een actor die tot belangrijkste doel heeft opbrengsten te verhogen en kosten te verlagen.


Nu ik aan het einde ben van mijn bezoek aan Zambia, realiseer ik me dat het allemaal een stuk minder zwart-wit is. Het kan goed zijn dat de gemiddelde Europese ondernemer hier stukken beter voor zijn werknemers zorgt dan zijn Zambiaanse of Zuid-Afrikaanse buurman, maar nog steeds ontvangt die werknemer niet meer dan een paar dollar per dag, leeft met een familie van tien in een huis met twee, hoogstens drie kamers en is niet in staat om al zijn kinderen naar school te sturen.


Ook de milieu-impact van ondernemers in de agro-sector kent twee kanten. Veel van de Europeanen die ik spreek doen aardig hun best om zo weinig mogelijk bomen tee kappen en de biodiversiteit van hun uitgestrekte lappen grond in stand te houden. Tegelijkertijd gebruikt men hier veel chemicalien die in grote delen van de wereld verboden zijn. Men deelt wel beschermende kleding uit, maar weinig Zambianen die met een vochtige dertig graden het volledige pakket aan laarzen, overall en mondkapje dragen als ze met giftige pesticiden in de weer zijn. En waarom zou een boer zich op kosten jagen, a;s er geen enkele overheidsinstantie komt kijken of hij zich aan de milieuregels houdt?
Een andere dubbele bodem ligt in de mate waarin ondernemers hier onderdeel zijn van de Zambiaanse samenleving. Veel van hen zullen zeggen zich Zambiaan te voelen, in Nederland niet meer te kunnen aarden. Maar ondertussen hebben ze met de zwarte Zambianen om hen heen nauwelijks contact en beperkt hun sociale kring zich tot de 'white farmers community', een kleine groep Zuid-Afrikanen, Zimbabweanen en Europeanen die elkaar op field days, boerenorganisatie-bijeenkomsten, in de grote winkelcentra, bij de groothandel en op polo en golf events treft.





(Polo Crosse)


Een hoek waarin de private sector wellicht wat meer ruimte heeft om bij te dragen aan de sociaal-economische situatie op het platteland is de verwerkingsindustrie. De grootste vleesverwerker van Afrika, Zambeef, begint de voordelen te ontdekken van het met kennis en kunde ondersteunen van kleinschalige boeren, die met wat training een meer commerciele mindset ontwikkelen, waarmee ze meer en betere kwaliteit dieren kunnen afleveren terwijl ze hun besteedbaar inkomen in hoog tempo zien stijgen. Een ander voorbeeld: Parmalat, het grootste melkbedrijf in Zambia, nodigt regelmatig boeren uit om een kijkje te nemen in hun fabriek, waarmee ze zelfs de meest afgelegen koeienhouder het belang laten zien van goede hygiene-maatregelen - waardoor Parmalat meer geschikte kwaliteit melk kan inkopen en de boer beter in zijn onderhoud kan voorzien.
Om een beter beeld te krijgen van de veehouderij, de sector waar mij onderzoek dieper op ingaat, heb ik afgelopen maand een week op een vleesveebedrijf meegelopen (koeien verzameld, voer gesjouwd, focus groups georganiseerd) en een week op een melkveebedrijf (in de boerderijwinkel, op het kantoor en twee ochtend om drie uur op om rond vier uur 's nachts de koeien te kunnen melken). Hieronder een korte foto-impressie:






















Om mijn intensieve veldwerk hier af te sluiten, heb ik voor de verandering een heel weekend niets gedaan in Livingstone, de stad van de Victoria Falls. Zo vlak na de regentijd was het daar een oorverdovende zee van water, die wat mooie plaatjes opleverde.













Nu via Dubai naar Amsterdam om op tijd terug te zijn voor koninginnedag. Volgende post bericht ik weer vanuit Nederland!